Het Getijgerde Paard

Elizabeth Harsman wordt op 22 april 1767 gedoopt in de Martinikerk te Groningen. Zij is kort daarvoor geboren in Helpman als dochter van de kastelein Egbert Harsman en zijn vrouw Etta Bolmeijer. In Helpman is geen kerk: de bewoners van dit gehucht kerken in de Martinikerk en de Akerk in Groningen. Het is dus logisch dat Elisabeth in Groningen gedoopt wordt.

Vader Egbert heeft een herberg aan de straatweg in Helpman (op de locatie waar tot voor kort  Blokker gevestigd was). Als Elisabeth drie jaar is, overlijdt haar moeder. Vader Egbert hertrouwt vijf jaar later met de in Garmerwolde geboren Meene Ottens. Zelf trouwt Elisabeth in 1791 met Jan Wilkens. De eerste jaren van hun huwelijk zullen Elisabeth en Jan in Helpman of Groningen hebben gewoond, want hun zoon Tijke wordt op 18 januari 1797 in Groningen gedoopt. Nog in datzelfde jaar zetten ze echter een grote stap. Ze kopen op 31 mei 1797 een behuizing met tuin aan de oostzijde van de straatweg in Haren. In de verkoopakte wordt de ligging van de behuizing aangegeven door het noemen van de zwetten (= de naastgelegen percelen). Ten zuiden is dat het kerkhof (toen nog rond de kerk) en ten oosten de straatweg. Aan de noordzijde grenst het perceel aan de eigendom van de weduwe van de bakker Jan Jan Carsens. Deze omschrijving maakt duidelijk dat het gaat om het hoekperceel van de Brinkhorst en de Rijksstraatweg (tot voor enige jaren de locatie van de ABN-AMRO bank). De koopprijs bedraagt f 2.000,-. Elisabeth en Jan kunnen echter niet meer betalen dan f 600,-. De rest van het geld moet worden geleend. Dat gebeurde in die tijd altijd bij een particulier. In dit geval is de ingenieur der genie Rudolph Rummerink wonende aan de Kromme Elleboog in Haren bereid als geldschieter op te treden.

Elisabeth en Jan vestigen in hun pand een herberg. Die herberg krijgt een uithangbord waar een getijgerd paard op staat en staat daarom al snel bekend als ‘Het Getijgerde Paard’. Wat is een getijgerd paard? Het is in ieder geval geen paard dat zich in tijgersluipgang door de weilanden beweegt. Enige studie heeft me geleerd dat het hier een paard betreft, dat is getekend met stippen of strepen, zoals een tijger. Er is zelfs een apart ras, de knabstrupper, dat speciaal wordt gefokt met deze kenmerken. Het bekendste paard van dit ras is Witje, het paard van Pippi Langkous. Overigens heb ik ontdekt, dat het getijgerde paard als naamgever van een herberg rond 1800 behoorlijk in de mode was. Aan het Boterdiep in Groningen was nog een herberg met die naam.

Helaas is Elisabeth geen gouden toekomst met haar Jan en zoontje Tijke in Haren beschoren. Op 6 mei 1800 plaatst Elisabeth het volgende bericht in de Groninger Courant: “Het behaagde den Allesbestierder in wiens hand ons leven en adem is, mijn tedergeliefde man Jan Wilkens in den ouderdom van 36 jaar en 6 maanden, na een genoegelijke echtverbintenis van 8 jaren en 11 maanden, uit mijne liefde armen op het alleronverwagste hedenmorgen tusschen 7 en 8 uur door den dood van mij weg te nemen, en zo het tijdelijke met het eeuwige te doen verwisselen, hebbe het van mijn pligt geagt, dit treurval door deze thans gebruikelijken weg aan vrienden en bekenden ter kennis te brengen, verzoeke van brieven en rouwbeklag verschoond te blijven.” Jan Wilkens wordt op het kerkhof pal naast zijn huis begraven.

Het zal Elisabeth vervolgens niet meegevallen zijn om de exploitatie van de herberg voort te zetten. Wellicht dwingt haar dat tot een wat snelle keus voor een nieuwe echtgenoot. Die denkt ze begin 1801 gevonden te hebben in de persoon van Goozen Freebes, geboren in 1753 te Garmerwolde. Zij trouwen op 3 mei 1801 in de op een paar stappen van hun voordeur gelegen kerk in Haren. En dat niet tijdens een gewone dienst, zoals men in die tijd meestal deed, omdat het dan gratis was, maar in een aparte dienst. Dat kostte maar liefst negen gulden en negen stuivers. Helaas, alles lijkt erop te wijzen, dat het huwelijk met Goozen een dramatische vergissing was. Op 18 december 1801 moet Elisabeth namelijk geld lenen van de koopman Jacobus Meinderts te Groningen. Zij wordt dan in de akte omschreven als de gesepareerde ehevrouw van Goozen Freebes. Gescheiden dus, maar ook zwanger, want op 7 juli 1802 wordt dochter Elsje geboren. Niet meer in Haren, maar aan de Schoolholm in de stad Groningen. Kort daarvoor heeft Elisabeth dan in Haren het verdriet moeten incasseren van het overlijden van haar zoontje Tijke. Hij wordt 19 maart 1802 te Haren begraven. 

Elisabeth heeft het in Haren niet kunnen redden. De herberg Het Getijgerde Paard wordt op 22 december 1801 door haar schuldeisers te koop aangeboden verkocht. De omschrijving is dan: “een florissante herberg, grote schuure met paarde en beeste stallen, alwaar de tappers nering met goed succes wordt geëxerceerd, staande te Haren aan het kerkhof daar 't Getijgerde Paard uithangt, wordende in eigendom gepossideerd door Betje Harsmans.” Succesvol is die verkoop trouwens niet, want in juli 1802 blijkt een tweede verkoping nodig. Er volgt een faillissement. Op 31 oktober 1803 wordt in dat faillissement de uitdelingslijst vastgesteld. Onder de schuldeisers zijn een groot aantal leveranciers: Lambertus Bulthuis voor geleverd bier f 93, -, J.D. Cremer voor geleverde brandwijn f 12,-, B. Bonsema voor geleverd stout f 59,-, Brent Fix te Midlaren voor geleverde jenever, koffie en tabak f 75,-, Theodori voor geleverde jenever f 128,- en Ch. Themmen voor geleverde jenever f 16,-.

Koper van de herberg in 1802 is Christoffer van Boekeren, de exploitant van de grote herberg De Jagtwagen aan de noordzijde van het dorp. De bedoeling van die aankoop wordt duidelijk als Van Boekeren de behuizing in 1805 weer verkoopt aan Warnerus Harms Ansing en zijn vrouw Reimina Roelfs Niebuir. Die verkoop geschiedt onder de conditie “dat in de behuizinge door de kopers of hun opvolgers geen tapper of herbergier mag gedaan worden.” Van Boekeren heeft door de transactie dus een concurrent weten uit te schakelen. Tenminste tot 1866, want dan vestigt Otto Hoenderken op deze plaats weer een herberg: een etablissement dat later vooral bekend wordt onder de naam Hotel-Café Suurd en dat op 16 november 1956 is afgebrand.

Na haar vertrek uit Haren trouwt Elisabeth Harsman in 1810 te Groningen met Jan Sikkes. We vernemen nog een keer van haar door een uitspraak van de rechtbank te Groningen op 10 december 1821. Elisabeth Harsman, oud 60 jaren, woonachtig te Groningen buiten het Kleine Poortje (= het gebied vallend onder Helpman ten oosten van het Winschoterdiep) staat dan terecht terzake, dat zij in de maand september 1821 heimelijk het kind heeft begraven, waarvan Betje Knol die maand, ten huize van de boekverkoper Bolt aan de Grote Markt is verlost, zonder dat zij daartoe enige autorisatie heeft bekomen van de daartoe bevoegde ambtenaar. De officier vordert twee maanden gevangenzetting, f 20,- boete en veroordeling in de kosten van de procedure. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat door de beklaagde een kind is begraven, hetwelk bij de geboorte heeft geleefd, zelfs niet dat het een voldragen vrucht is geweest. Vervolgens verklaart de rechtbank Elisabeth Harsman niet schuldig aan wat haar ten laste is gelegd.

Op 17 november 1826 overlijdt Elisabeth Harsman te Groningen. Haar derde echtgenoot is Jan Sikkes is dan volledig uit beeld verdwenen. Elisabeth wordt vermeld als weduwe van de in 1809 overleden Goozen Frebes.  

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. Dit is digitale column nr. 99.

De Helperlinie

Op 16 mei jl. vond de presentatie plaats van het boek ‘Oude en nieuwe werken, bladeren door de lagen van de Helperlinie’. Aan Haren is dat gebeuren volledig voorbij gegaan. Niet onbegrijpelijk, want Haren wordt in het boek geen enkele keer vermeld en het indertijd onder Haren vallende gehucht Helpman slechts een keer en dan nog slechts als illustratie van een kinderlijke onwetendheid die leidde tot de vraag “wie was Helpman?”. Dus vanuit de opzet van het boek niet onbegrijpelijk, maar historisch gezien wel wat vreemd, want de Helperlinie heeft nooit in de stad Groningen gelegen. U snapt het vast al, hier ligt de noodzaak het een en ander recht te zetten en aan te vullen.

De stad Groningen kreeg het in 1672 stevig te verduren toen Bernhard van Galen, de bisschop van Munster, met steun van Keulse en Franse troepen de stad aanviel. Omdat de landerijen ten westen en ten oosten van de stad onder water waren gezet, restte voor de bisschop maar een route richting de stad: over de Hondsrug. Ergo via Haren en Helpman. Vooral een ten zuiden van de stad liggende hoogte, de Kempkensberg, bood hem een goede gelegenheid de stad met zijn kanonnen te beschieten. Hij dankte aan dit gebeuren zijn bijnaam ‘Bommen Berend’. De afloop kent u, op 28 augustus 1672 droop de bisschop teleurgesteld af. Groningen was ontzet en Helpman, Essen, Haren en Noordlaren bleven leeggeplunderd en deels platgebrand achter. Niet alleen de stad Groningen was door het oog van de naald gekropen, maar eigenlijk de gehele Nederlandse staat. Als Groningen was gevallen, zou het er ook voor de vesting Holland slecht uit hebben gezien. Niet voor niets dichtte Joost van den Vondel “Groningen constant, behoud van ’t land”.

“Dit nooit weer”, was de reactie na 1672. De Kempkensberg werd afgegraven en de Staten Generaal gaven aan Menno van Coehoorn opdracht te zorgen voor een sterke verdedigingslinie ten zuiden van de stad op een zodanige afstand, dat de kanonskogels de stad niet meer zouden kunnen bereiken. Zo werd de zogenaamde Helperlinie aangelegd. Niet op gebied dat onder de stad viel, maar net ten zuiden daarvan in het Gorecht. Een gebied waar de stad het wel voor het zeggen had, maar dat buiten de zogenaamde stadstafel lag. Aanvankelijk behoorde bij deze verdedigingslinie aan de zuidzijde geen ‘natte horizon’. Daar kwam eind 18e eeuw verandering in. Toen werd naar een ontwerp van de Harense (huidig adres Kromme Elleboog 5) luitenant-kolonel-ingenieur der genie Rudolph Rummerink het Helperdiepje gegraven als verbinding tussen de gebieden ten oosten en westen van de linie waar al een natte gracht aanwezig was richting het Hoornse- respectievelijk het Winschoterdiep. Over het diepje kwam een brug en omdat in de linie al een brug lag over een droge gracht werd dit de ‘natte brug’.

Toen in 1811 de gemeenten werden gevormd, werd het gebied van de gemeente Groningen beperkt tot de stadstafel. Het hoge gebied van het Gorecht met als oostgrens de oude loop van de Hunze – ook wel het ‘Go’ genoemd – werd de gemeente Haren. Dit dus inclusief de Helperlinie en het gehucht Helpman. De meest noordelijke woning in de gemeente Haren was de zogenaamde buitenwacht. Later werd dit de bekende herberg ‘Het Boschhuis’ en nu staat er een hoog kantoorgebouw van Trip-advocaten.

De Helperlinie heeft nooit een aanval hoeven doorstaan en toen in de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 duidelijk werd, dat vestingsteden in de nieuwe manier van oorlogsvoering geen functie meer hadden, volgde in 1874 in ons land een wijziging van de Vestingwet. Groningen werd niet langer aangewezen als vestingstad. De wallen rond de stad en de Helperlinie konden worden geslecht. Dat is met grote voortvarendheid gedaan. De stad Groningen kon zich nu snel uitbreiden en dat leidde onder andere tot de vestiging van een zogenaamde drekstoep op Harens grondgebied aan het Winschoterdiep. Dit werd de opstap voor een claim van de stad Groningen op het gehele gebied tussen de stad en het Helperdiepje. Een claim die in april 1884 leidde tot een grenswijziging tussen Groningen en Haren. Ik schreef daarover de column ‘Drekstoep en grenscorrectie’ (zie www.oldgo.nl). Overigens werd de linie al in 1866 doorsneden door de aanleg van de spoorlijn Groningen-Winschoten die op 1 mei 1868 in gebruik werd genomen. Twee jaar later volgde de openstelling van de aftakking naar Meppel.

Keren we terug naar de periode 1811-1884 dan kunnen we vaststellen dat Haren en vooral de inwoners van Helpman plezier en last van de Helperlinie hebben gehad. Als ik begin met de last dan is daar in de eerste plaats het verbod om te bouwen nabij de linie. Dit betekende dat er in Helpman geen bebouwing mocht komen ten noorden van de huidige Helpermolenstraat. De eerstaanwezend ingenieur der genie te Groningen hield hier streng de hand aan. Zo schreef hij op 25 juni 1823 een brief op poten aan het gemeentebestuur over het handelen van de landbouwer Wolter Gosens Groenendal “die zich verstout heeft op  slechts 218 ellen van de buitenboord van het kanaal, strijdig met de wet van den 16 november 1814, den opbouw van een stenen huis te beginnen, niettegenstaande hem bij dispositie van zijne Excellentie den Heere Commissaris Generaal van Oorlog in dato 5 april jl., alleen de opbouw van een houten schuur vergund is en zonder eene nadere dispositie op het door hem andermaal ingediende request af te wagten”. Hij eist dat het gemeentebestuur direct ingrijpt en de bouw stillegt. Als in 1873 in Helpman een nieuwe school gebouwd moet worden, ontstaan er weer problemen. Volgens gemeentebestuur is alleen een locatie in het ‘verboden gebied’ dichtbij de linie geschikt. Men vraagt ontheffing aan, maar voordat die er is begint de aannemer alvast met het aanleggen van de fundering. Dit tot groot ongenoegen van de majoor-kommandant der genie, die verbood met de werkzaamheden verder te gaan.

Een tweede punt van overlast is veel ernstiger. In de Helperlinie is een schietbaan aangelegd en als daar gebruik van wordt gemaakt, kunnen een aantal inwoners van Helpman het werken op het land wel vergeten “omdat de kogels tot bij hun neervallen”. Dat dit geen onzin is blijkt in september 1873 als het gemeentebestuur de commandant van de schietbaan bericht, dat bij de schietoefening een koe van Alke Roelfs Nijdam, weduwe van Jan Wiechers, door twee kogels dodelijk is getroffen. De veldwachter heeft geconstateerd dat de koe inderdaad twee schotwonden had, een in de rechter bil en een in de rechter zij.

Met toestemming van de militaire autoriteiten heeft de stad Groningen in een gedeelte van het Helperdiepje ten oosten van de brug een badplaats aangelegd. Dit tot ongenoegen van passanten die zich storen aan al dat bloot in het zicht van de weg. Het gemeentebestuur van Haren dringt daarom aan op een afschermende beplanting. Overigens is het natuurlijk niet uit te sluiten, dat ook inwoners van Helpman tot de naaktrecreanten behoorden. Dus de last is hier maar betrekkelijk.

Profijt hadden de inwoners van Helpman vooral van het Helperdiepje. Dit bood de mogelijkheid een laad- en losplaats aan te leggen. De afbeelding is daarvan een illustratie. Op de voorgrond de laad- en losplaats met op de achtergrond de watertoren (nu locatie Joods monument) en de cellulaire gevangenis (nu het Forensisch Psychiatrisch Centrum Dr. S. van Mesdag). Op het braakliggende terrein aan de overzijde van het diepje is tussen 1895 en 1897 de Rabenhauptkazerne gebouwd. Deze kazerne werd tijdens de bevrijding in 1945 verwoest. Inmiddels staan er woningen op dit terrein. In het in de eerste alinea genoemde boek wordt vermeld, dat de watertoren de eerste watertoren in de stad Groningen was. Dat is op zich correct, maar toen de toren gebouwd werd, stond hij in Haren. En zo ben ik weer terug waar ik begon: de Helperlinie is meer Harens dan in het boek vermeld.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 99.

De Harener drekstoep

Weet u wat een drekstoep is? Heel plat gezegd is het een plaats waar vroeger de stront werd verzameld om na inklinking te worden verkocht als mest. Het nette woord is: faecaliënbergplaats. In een agrarische samenleving bestond aan zo’n bergplaats geen behoefte. Men beschikte over een eigen mestvaalt en of hetgeen wat daarop werd verzameld nu van koe, paard, varken of mens kwam maakte niet uit. Maar in een verstedelijkte omgeving lag dat anders. In de stad Groningen beschikte men daarom al eeuwen geleden over drekstoepen. Die lagen toen net buiten de Oosterpoort op de plaats waar later de veemarkt en nu (nog?) het Cultuurcentrum is. De verplaatsing van de drekstoepen naar een locatie bij het (oude) Winschoterdiep (nu flatgebouw De Linie aan de Verlengde Lodewijkstraat) was in 1884 aanleiding voor de eerste grenswijziging tussen Groningen en Haren. Ik schreef daarover mijn column ‘Drekstoep en grenscorrectie’ (te lezen via www.oldgo.nl).

Rond 1900 raakten ook gebieden in de gemeente Haren meer verstedelijkt. Dat gold vooral voor delen van Helpman en de dorpskom van Haren. Hier nam de vaak aaneengesloten burgerbebouwing snel toe en in die situatie beschikte men niet over een mestvaalt. Men moest dus ook in Haren ergens anders heen met de stront. Net als in Groningen werd gekozen voor een locatie aan een kanaal en wel aan de het Harener vaartje nabij de uitmonding in het Noord-Willemskanaal. De ingedroogde drek zou vandaar op eenvoudige wijze afgevoerd kunnen worden ter bemesting van schrale zandgronden in Drenthe. Op 17 november 1902 vroeg de gemeente voor het oprichten van de bergplaats een Hinderwetvergunning aan bij Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen. Volgens het gemeentebestuur lag deze locatie op een afstand van plm. 200 meter van het molenaarshuisje (nu Nesciolaan 105) en op plm. 500 meter afstand van een paar andere woonhuizen en was zij overigens geheel omgeven door groenland. Toch tekenden aantal personen die vreesden voor stankoverlast bezwaar aan. Die bezwaren waren voor Gedeputeerde Staten geen aanleiding de gevraagde vergunning te weigeren. Wel verbonden zij aan de vergunning de voorwaarde “dat het vervoer der faecaliën naar de bergplaats zal moeten geschieden in goed gesloten wagens en zoveel mogelijk in de vroege morgen”. En zo kon de Harense drekstoep dus worden gerealiseerd. Op de foto ziet u het gebouw staan. Op de voorgrond het bruggetje over het Harener vaartje in het jaagpad langs de oostzijde van het Noord-Willemskanaal. Nu ligt op de plaats van het gebouw de A28.

De voorwaarden die Gedeputeerde Staten verbonden aan de vergunning brengen ons bij de organisatie van de ophaaldienst. De huisgezinnen moesten zelf tonnetjes aanschaffen. Die werden meestal geplaatst in los van het huis staande gebouwtjes en bij bovenwoningen in een hokje op het balkon. Op die manier werd de hygiëne tenminste nog een beetje in acht genomen. Ik zal u de details besparen hoe de tonnetjes bij strenge vrieskou gereed werden gemaakt voor lediging. Het ophalen van de tonnetjes te Helpman en Haren werd door het gemeentebestuur uitbesteed aan particulieren. Eind 1905 dongen drie inwoners naar de gunst met de inzameling te worden belast: Adolf Eisses, Hielke Kamphuis en Willem Kapma. Kapma bleek de laagste inschrijver voor f.16,95 per week en aan hem werd het werk gegund. Kapma was op dat moment al havenmeester. Hij woonde dus vlak bij de bergplaats. In 1908 zetten Burgemeester en Wethouders de samenwerking met Kapma voort. Er worden dan duidelijke voorwaarden aan de inzameling verbonden en er komt een rooster voor het ophalen van de tonnetjes. Op maandag t/m donderdag moet Kapma inzamelen in Helpman. Op vrijdagochtend volgen dan de woningen in de kom van Haren en op zaterdag nog enige woningen te Dilgt. De gemeente verstrekt in bruikleen een wagen met dissel, een ton en verdere gereedschappen. De wagen moet onderdak geborgen worden. Kapma moet zorgen dat de wagen en de gereedschappen telkens na gebruik met water worden schoon gemaakt. De faecaliënplaats moet elke dag na het inbrengen van de laatste wagen met faecaliën met water worden afgespoeld en schoon gemaakt.

In 1913 wordt Willem Kapma als havenmeester opgevolgd door Jan Hendrik Vels. Deze wordt nog datzelfde jaar belast met de inzameling van de faecaliën en dat zal hij met zijn zonen ruim drie decennia doen. Eerst nog met paard en wagen en vanaf de jaren ’30 ook met vrachtauto’s. Na de annexatie van Helpman door Groningen per 1 januari 1915 wordt het werkgebied eerst wat kleiner, maar dat wordt al snel gecompenseerd door de bouw van veel nieuwe woningen in Haren, terwijl daar ook nog woningen in Glimmen, Onnen en Noordlaren bijkomen. Bovendien wordt ook steeds meer ander afval aangeboden, waardoor de inzameling zich geleidelijk ontwikkelt tot een reinigingsdienst. Vanaf 1949 gaat de gemeente zelf afval inzamelen en komt een einde aan de samenwerking met de familie Vels.

Zoals boven al gemeld bestond er zeker in de eerste jaren een afzetmarkt voor de ingeklonken drek. Zo hield het gemeentebestuur op 8 maart 1917 een openbare verkoping van de in de bergplaats aanwezige faecaliën. Hoogste bieder was de heer T. Rademaker uit Slochteren voor f.405,-. Met de opkomst van kunstmest zakte de belangstelling voor de faecaliën als meststof na 1930 steeds verder. In 1937 was de gemeente al lang blij dat landbouwer O. Oudeman uit Bakkeveen de bergplaats om niet wilde leeghalen. Tijdens WO-II stagneerde de invoer van kunstmest en steeg de waarde van de faecaliën weer iets. Schipper J. Bijl uit Klein Ulsda kocht in 1944 de compost welke gedurende dat jaar door of vanwege de gemeente Haren werd ingezameld en werd geborgen in de faecaliënbergplaats aan de havenvaart te Haren. Hij betaalde er f.0,25 per ton voor.

Na 1945 was het echter helemaal gedaan met de faecaliënverkoop. Je zou denken dat het dan door de aanleg van waterleiding en riolering ook wel afgelopen zou zijn met de tonnetjesinzameling bij de woningen. Dat is echter een vergissing. In 1967 bericht de directeur gemeentewerken aan Burgemeester en Wethouders dat nog bij ruim 200 woningen in Haren, Noordlaren, Onnen en Glimmen wekelijks privaattonnen worden geledigd. Bij 79 van deze woningen is wel riolering en waterleiding aanwezig, maar hebben de bewoners nog geen wc laten installeren. De overige woningen moeten het stellen zonder riolering. Daartoe behoren bijvoorbeeld de woningen in Essen en aan de Hoornsedijk. Toch komt snel daarna een einde aan de inzameling. Waarschijnlijk hebben een aantal woningen een septic tank geplaatst om voor de afvoer van de faecaliën zelfvoorzienend te worden. Inmiddels is er bijna geen woning meer zonder rioolaansluiting.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 98.

Groene Kruisgebouw Meerweg

Op de foto zien we de Havenstraat. Op 6 februari 1925 werd de naam gewijzigd in Meerweg. Het gedeelte van de huidige Meerweg vanaf de Westerse Drift tot Paterswolde kreeg al twee jaar eerder die naam. Wat was de straat nog groen! Overigens niet tot eens ieders genoegen. In 1888 maakt molenaar A. Pieters van de molen De Hoop bezwaar tegen het planten van de bomen langs de Havenstraat. Hij vreest dat als de bomen flink uitgegroeid zijn, zijn molen “meer eigenaardig een windmolen zonder wind” kan worden genoemd. De foto laat zien dat het gemeentebestuur de bezwaren van Pieters niet heeft gehonoreerd. Maar als omstreeks 1925 de Meerweg wordt voorzien van riolering en verhoogde voetpaden betekent dat wel het einde voor de bomen links op de foto. De bomen aan de rechterzijde van de weg houden het langer vol. Die sneuvelen pas 60 jaar later als de oude huisjes aan de Meerweg worden afgebroken en worden vervangen door nieuwe huurwoningen.

De bebouwing links op de foto dateert van 1905. In dat jaar krijgt de apotheker en tabaksfabrikant Freerk Braak uit Groningen vergunning voor de bouw van de woning Meerweg 4. In hetzelfde jaar bouwen de aannemers (en zwagers) Hedde Barkhuis en Roelf Drewes Gransbergen de dubbele woning Meerweg 6 en 8. Freerk Braak vertrekt al snel weer uit Haren. De woning Meerweg 4 wordt dan snel achter elkaar drie keer verkocht en komt in 1912 in handen van de landbouwer Jakob Dijk uit Garmerwolde en zijn uit Haren afkomstige vrouw Grietje Jansen. In 1916 splitsen zij het perceel en bouwen op het oostelijk gedeelte de nieuwe woning Meerweg 2. Hier gaan zij ook wonen en ze verkopen Meerweg 4 aan de slager Aldert Nienhuis. Deze blijft maar kort eigenaar. Dat blijkt uit het volgende bericht uit het Nieuwsblad van het Noorden van 17 april 1919. “Door het Groene Kruis alhier, is onderhands aangekocht het perceel, gelegen Havenstraat A258 (= Meerweg 4), tot 1 Mei a.s. bewoond door den heer L.H. Engelkens, eigenaar de heer A. Nienhuis alhier, teneinde hierin te vestigen het magazijn der hulpmiddelen van de vereniging, de woning van de pleegzuster en een consultatiebureau voor de heren medici”. In de jaren daarvoor had het Groene Kruis een bescheiden magazijn gehad aan de Middelhorsterweg.

De vereniging het Groene Kruis, afdeling Haren, werd opgericht in 1908. Initiatiefnemer was schoolhoofd Herman Bos van de openbare lagere school in de Kerkstraat. Hij kreeg veel steun van de voogdij van de Stichting Weltevreden te Glimmen. Als Bos in 1918 terugtreedt, wordt notaris Julius Burmania van Andringa de Kempenaer de nieuwe voorzitter. Dat brengt een nieuwe dynamiek in de vereniging. Bovendien weet De Kempenaer met de diverse petten, die hij op heeft,  zaken soms handig te combineren. Zo valt de aankoop van Meerweg 4 waarschijnlijk niet los te zien van het volgende bericht in het Nieuwsblad van het Noorden van 30 april 1919: “Wijlen de heer B. Dorhout heeft f.5.000, - gelegateerd aan de Vereen. Het Groene Kruis alhier”. Dorhout woonde tot zijn overlijden op het adres Rijksstraatweg 179 (nu Blokker).

Voor het Groene Kruisgebouw is een conciërge/magazijnbeheerder nodig. Op 14 juni 1919 plaatst het bestuur daarvoor een oproep. Gevraagd wordt een echtpaar zonder kinderen. Er is veel belangstelling voor de functie. De keuze valt op H. Puist, onderofficier bij de marine te Den Helder. Helaas heb ik nog geen verdere gegevens van hem kunnen vinden. Na hem komen al snel Pieter Izebrand Hamming en zijn vrouw. Zij blijven tot 1930 en worden opgevolgd door de boven al genoemde Roelf Drewes Gransbergen en zijn vrouw Catharina van Dijk. In 1936 volgt tenslotte Aeilko Bus. Hij is de laatste conciërge/magazijnmeester in het pand aan de Meerweg.  Op 4 maart 1958 neemt het Groene Kruis namelijk een geheel nieuw gebouw in gebruik aan de Heide en Watersteeg (inmiddels alweer afgebroken). Aeilko Bus blijft aan de Meerweg wonen. Hij overlijdt hier op 18 juni 1967. Het pand is dan al bijna tien jaar eigendom van de gemeente Haren.

Behalve de conciërge/magazijnmeester waren ook wijkzusters bij het Groene Kruis in dienst. De eerste was Maria Johanna Sanderse. Zij komt in 1910 in dienst en blijft tot 1932. Vanaf 1919 tot haar vertrek uit Haren heeft zij in het Groene Kruisgebouw aan de Meerweg gewoond. Haar opvolgster is Nelly Wartena. Over haar schreef ik de columns ‘Wijkzuster Nelly Wartena’ en ‘Thuiszorg in Blankeweer’ (beide te lezen op www.oldgo.nl). Nelly Wartena beschikt over een eigen woning in Haren en woont dus niet in het Groene Kruisgebouw. Na 1935 komen er meer wijkzusters in dienst, waarvan in ieder geval een mevrouw S. Naber op het adres Meerweg 4 heeft gewoond.

Behalve voor het Groene Kruis had het gebouw aan de Meerweg 4 ook nog een belangrijke functie voor de brandweer. Na de desastreus verlopen bestrijding van de brand in het Be Quick stadion in 1933 is het duidelijk dat er voor de brandweer Haren slechts twee keuzes overblijven: opheffing en aansluiting bij Groningen of fors investeren in materieel. Gekozen wordt voor de laatste oplossing. Om de alarmering van de manschappen te verbeteren worden vervolgens wekkerinstallaties geplaatst in hun woningen. De bediening van die wekkers vindt ’s nachts plaats vanuit het Groene Kruisgebouw. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het rapport van de brand van de modelboerderij van de familie Docter op de hoek van de Kampsteeg en de Lageweg te Noordlaren op 16 september 1946: “de brand wordt gemeld door R. Docter jr. aan de centrale meldpost in het Groene Kruisgebouw aan de Meerweg 4 te Haren. Dit gebeurt telefonisch vanuit Noordlaren, maar dat gaat niet automatisch. De melding wordt ontvangen om 03.50 uur. De eerste uitruk vond plaats om 03.58 uur en kwam om 04.10 uur ter plaatse. Om 4.47 rukte een tweede ploeg uit en deze ploeg kwam aan om 05.00 uur. Om 05.10 uur kwam vervolgens ook nog assistentie van Groningen ter plaatse. Als oorzaak van de brand wordt broei in het koren verondersteld. De boerderij Noordlaren 144 ging geheel verloren”.

De woning Meerweg 2 bleef erg lang in het bezit van de familie Dijk-Jansen. Grietje Jansen, weduwe van Jacob Dijk, overlijdt hier in 1952. Na haar overlijden wordt de woning gekocht door de gemeente Haren. In 1966 woont gemeentebode Hendrik Eisses in de woning..

Midden jaren ’70 komt een einde aan de woningen Meerweg 2 tm 8. Ze zijn inmiddels alle eigendom van de gemeente en worden afgebroken ten behoeve van de bouw van het winkelcentrum annex appartementencomplex De Brinken en de verlegging van de Kroonkampweg.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 97.

Subcategorieën

Old Go

De Harense Historische Vereniging Old Go is opgericht in januari 2010 en houdt zich bezig met de geschiedenis van de voormalige gemeente Haren. De gemeente bestond uit de dorpen Haren, Glimmen, Onnen en Noordlaren en de buurtschappen Essen, Dilgt en Hemmen. Op 1 januari 2019 is de gemeente Haren in het kader van de gemeentelijke herindeling samengegaan met de gemeenten Groningen en Ten Boer. 

Gevarieerd aanbod

Lezingen en excursies

Organisatie Open Monumentendag 

Uitgave van Harens Old Goud, 2x per jaar, een tijdschrift met een breed aanbod van artikelen en oude foto's

Publicaties in Haren de Krant

Presentatie en promotie op evenementen.

Info-centrum

Kom eens langs in het Info-centrum van Old Go! Elke eerste donderdag van de maand kunt u van 14.00 tot 16.00 uur bij ons terecht voor inzage in ons archief. We hebben een luisterend oor voor uw (oude) verhalen met of zonder foto’s. Voor vragen en informatie kunt u mailen naar info@oldgo.nl. Het adres is: Oude Brinkweg 12A, Haren; de trap op naar boven.   

Contact

Wilt u lid worden?  Zie ons aanmeldingsformulier. 

Heeft u een algemene vraag of opmerking:  info@oldgo.nl

Wilt u een artikel of foto's aanbieden voor Harens Old Goud: redactie@oldgo.nl